
Een bekende vraag in de letselschadepraktijk:
“Denkt u dat er blijvende invaliditeit zal zijn, en zo ja – wat is het percentage?”
Een begrijpelijke vraag, maar vaak te vroeg gesteld. Want zolang herstel nog gaande is, is het antwoord medisch gezien vooral:
“Dat weten we nog niet.”
Blijvende invaliditeit (BI) betekent dat er na afloop van het hersteltraject blijvend functieverlies of permanente beperkingen zijn overgebleven, veroorzaakt door het ongeval.
De beoordeling gebeurt volgens de AMA Guides to the Evaluation of Permanent Impairment, en pas wanneer sprake is van een medische eindtoestand – het moment waarop geen verdere verbetering meer te verwachten is.
Of zoals de AMA Guides zelf zeggen:
“Impairment ratings are to be done once the patient has reached Maximum Medical Improvement.”
(AMA Guides, 6th Edition)
De Nederlandse richtlijnen sluiten daar volledig bij aan. De WIA-NOV-leidraad, de NVT-leidraad en de Richtlijnen Functieverlies zijn hier unaniem:
➡️ BI wordt pas vastgesteld na medische eindtoestand.
➡️ Een percentage mag alleen worden toegekend als dit gebaseerd is op objectiveerbare, reproduceerbare afwijkingen.
➡️ Klachten alleen zijn geen grond voor BI.
Toch wordt in de praktijk vaak al vroeg om een BI-inschatting gevraagd.
Juristen willen een indruk van de schadeomvang, verzekeraars zoeken houvast voor een voorschot of reservering, en cliënten willen weten “waar ze aan toe zijn.”
Het probleem: in deze fase is herstel vaak nog in beweging.
De belastbaarheid kan nog toenemen, of juist terugvallen. Diagnostiek is soms nog niet compleet. Klachten kunnen wisselen.
Een vroeg BI-oordeel wordt dan al snel een bron van onnodige discussie –
over percentages, causaliteit en timing.
De richtlijnen bevestigen dat risico. Ze stellen dat BI een feitelijke eindmeting is, geen prognose. Iedere berekening vóór stabilisatie is per definitie speculatief.
Situatie
BI-beoordeling verantwoord?
Herstel is gestabiliseerd, geen wezenlijke verbetering meer te verwachten
✅ Ja – medische eindtoestand bereikt
Revalidatie loopt nog, klachten wisselen, belastbaarheid nog in opbouw
🚫 Nee – BI-berekening te vroeg
Functionele situatie duidelijk stabiel, maar psychologische verwerking loopt nog
⚠️ Afhankelijk van type letsel – soms wachten, soms voorlopig oordeel (zonder percentage)
De essentie:
BI is geen verwachting, maar een vaststelling van stabiele restbeperkingen.
Zolang die niet stabiel zijn, is iedere berekening te vroeg.
In het verleden werkte ik soms met een range (bijvoorbeeld “tussen 10 en 20% BI”), om toch richting te geven.
Maar in de praktijk bleek dit vaak contraproductief:
De richtlijnen ondersteunen die terughoudendheid.
De Richtlijnen Functieverlies stellen dat percentages alleen mogen worden afgegeven wanneer ze op feiten berusten en reproduceerbaar zijn.
Een range voldoet daar niet aan.
Daarom hanteer ik nu liever:
“Er wordt blijvende invaliditeit vermoed, maar een definitieve beoordeling is pas mogelijk na medische eindtoestand.”
Dat houdt de discussie zuiver en laat ruimte voor het natuurlijke herstelproces.
To BI or not to BI – het antwoord is timing.
Zonder medische eindtoestand hoort er geen BI-percentage te worden afgegeven.
Wel kan een medisch adviseur in de herstelfase aangeven óf blijvende invaliditeit waarschijnlijk is, en in welke richting het vermoedelijk zal liggen –
maar zonder getalsmatige vastlegging.
Dat voorkomt misverstanden, discussie en onnodige juridisering van een nog niet afgerond genezingsproces.
👉 BI wordt vastgesteld bij stabilisatie, niet bij verwachting.
👉 In de herstelfase volstaat: “er wordt blijvende invaliditeit vermoed; beoordeling volgt bij medische eindtoestand.”
👉 Een range schept schijnzekerheid – liever een helder moment dan een vroege gok.
👉 Klachten zonder objectiveerbare afwijkingen leiden volgens de richtlijnen tot 0% BI.
👉 Causaliteit moet medisch onderbouwd worden – niet alleen op basis van tijdsvolgorde.

